409 - is het alziend oog blind?

"Als de donderslag niet komt, maakt de boer het kruisteken niet." 

Russisch 


Een mens is een mysterieus wezen, omdat hij dermate gecompliceerd is samengesteld, dat noch hijzelf noch zijn medemensen vooruit kunnen weten wat hij doet. 

Hij kritiseert en bespot datgene dat hij niet begrijpt en lacht om degenen die hem waarschuwen.   

Hij populariseert heilige begrippen en verliest het schoonste.   

Als hij tenslotte met ledige handen staat, vol vrees de leegte om zich en in zich ervarende, ontkent hij God, want God moet hem terwille zijn, doen wat de kleine mens goedkeurt en zich te allen tijde om hem bekommeren, zelfs wanneer hij de domste en grofste fouten maakt.   

Sinds we God van Meester tot een "manusje van alles" maakten, beklagen we ons erover dat Hij geen wonderen meer verricht. 

Als de wereld zich kromt in pijnen en smart en de mensen hun universitairen eren inplaats van God, beklaagt men zich erover dat deze God hen in de steek heeft gelaten en Hij hen niet meer beschermt tegen de ellende van alledag.   

Wat is er zo ontzettend mis in het hart der mensen, dat zij de waarden omdraaien?    

Sinds wanneer worden zo openlijk het onrechtvaardige en de leugen tot gerechtigheid en waarheid uitgeroepen? 

Zijn onze ogen blind geworden, onze oren doof en ons hart incapabel te onderscheiden hetgeen heilig, dan wel onheilig is? 

Het edele zal het onedele niet eren, evenmin zal de waardige mens het onwaardige tot zich nemen. 

"Als de tijd van de grote catastrofe aangebroken is, zal de wereld worden geregeerd door de massa der onwetenden", is een profetische uitspraak. 

Deze onwetenden aanbidden onwaardigheid, streven naar bezit en macht, en stellen alles in het werk om eindelijk op de plaats te komen van degenen, die zij tot aan dat ogenblik verfoeiden.   

De rollen worden verwisseld, de schaakstukken verzet, de coulissen vervangen, maar het Grote Spel gaat onvermoeid door. 

Slechts de edelen, de waardigen en de wijzen laten zich niet in de war brengen door de uiterlijke omstandigheden; zij schouwen achter de dingen en weten dat al het uiterlijke de vrucht is van het onzichtbare.   

Zij plaatsen God in het ongrijpbare en onkenbare, daar waar slechts het edele hart in staat is binnen te gaan en waar de ziel haar heimwee verbergt. Het is net zo zeer dwaasheid God te beschuldigen, als degenen die Hem dienen aan te vaIlen. 

Als we "in de nood moeten leren bidden", zijn de omstandigheden er waarlijk op gericht ons deze zo noodzakelijke gemoedstoestand bij te brengen.  Zij, die het bidden hebben verleerd, worden door de zweep der harde ervaringen op de knieën geworpen.  

Is bidden niet een zijnstoestand? 

Is onze innerlijke situatie niet verantwoordelijk voor hetgeen we zijn en doen? Is elke diepgaande emotie niet een product van hetgeen innerlijk in ons leeft? 

Hij, die kan haten, voedt zich met het voedsel van de haat; zij, die zich anders voeden zijn niet in staat te haten.  

Alles wat wij geestelijk of lichamelijk tot ons nemen, wordt omgezet in concrete feiten; en hetgeen ons verlaat zijn daarvan de resultaten. 

We hebben te lang geen aandacht geschonken aan stoffelijke en chemische omzettingsproces, in de veronderstelling dat we ons vrijwel alles konden permitteren, zonder dat hiervan de vruchten zichtbaar zouden worden,.  

Zelfbedrog leidt tot een vlucht en vluchten brengt nooit een oplossing. De vlucht in de theorie, de filosofie en de uiterlijke schijn lijkt zijn rekening te gaan presenteren. 

En als de rekening komt schrikken we, protesteren we, liegen we, of ìslaan een kruistekenî, want ìwij hebben het nooit zo bedoeldî, of "ik was niet bij hen", zoals Petrus zei op het moment dat de haan kraaide. 

Wel, velen lijken het gekraai van de haan al te hebben vernomen, en gedragen zich daarnaar.  Maar zien we niet teveel op de wereld, op de mensheid en op de omstandigheden, inplaats van op onszelf te zien? 

Wanneer we - in alle eerlijkheid - kunnen zeggen: ik heb het gevoel dat God mij heeft verlaten, dan betekent dit niets anders, dan dat we ons kleine lampje niet aanstaken om God te zoeken in het duistere dal. 

Is alle filosofie, alle gepreek en alle Kennis niet een aanleiding om God te vinden? 

Wie kent God, die zichzelf niet kent?   

Wie zal zijn naaste beschuldigen als hij zichzelf excuseert?  

In jezelf graven naar de kleine vlam, die NOOIT mag uitdoven, is als doorlopend elke donkere wolk van een lichtende rand voorzien, omdat het zwarte beter is te doorstaan als je weet, dat het niet voortdurend nacht kan zijn. 

Alle ellende wordt geboren uit lichtloosheid en vooral: het geloof aan het lichtloze. Al onze, dikwijls zo gehate, wanhoop wordt geboren door het voeden van het lichtloze.  

Als alles duister in mij is, hoe kan ik dan aan het licht geloven?   

Lichtlozen geloven noch aan leven noch aan vreugde.   

Alles wat tot het lichtloze behoort is niet eeuwig, indien we aan de Ene Universele God geloven. 

God is Licht, God is Leven. 

Alles wat we tegen dat Licht en dat Leven doen is niet uit God, aldus noch heiligend, noch leven schenkend. Het "zich buiten het Licht plaatsen", is God loochenen.  

Een lichtloos, wanhopig, of depressief mens gelooft in zulk een moment noch aan het Licht, noch ziet hij de zon.   

Zijn eigen duisternis vervult hem. 

Wie zal hem het Licht brengen en wie zal zijn vlam opnieuw opwekken? 

Zoals de zwarte aarde het zonlicht opslorpt om het in haar begraven zaad te doen ontkiemen, zo slorpt een innerlijk lichtloos mens het licht op van degenen die dit aan hein overdragen.   

Wie kan zich dit permitteren? 

Wie bezit voldoende licht om doorlopend - als een zon - dit Licht uit te zenden, in de hoop dat het verborgen zaad in de zwarte aarde eens ontkiemen zal?  Zou er een betere Lichtbron op aarde moeten zijn dan zij, "die uit het Licht" komen?   

Zoals de zon schijnt over de ganse aarde - of deze al dan niet zaad verbergt - zo zal de Zoon des Lichts Zijn Licht op allen laten schijnen en daar waar zaad is, ontkiemt het.    

Is het de taak van de zon zijn licht te onthouden?  

Zal het de taak van de Lichtzoon Zijn zijn licht slechts hier of daar te laten schijnen inplaats van overal? 

Waar niets is, gebeurt niets; waar licht is, vermeerdert dit zich. 

Waar licht wordt omgezet in duister groeit de vernietiging, de haat, de oorlog om de macht. 

Lichtzonen begonnen uit machtsstrijd aan de opstand tegen God, Lichtzonen zullen uit Kennis of Liefde deze strijd weer moeten beëindigen. Het is tragisch dat vele Lichtzonen zo druk bezig zijn met het vechten voor het eigen Lichtbehoud, dat zij het grote geheel vergeten en er zelfs niet aan kunnen deelnemen.   

Het eigen Licht behouden is voorwaarde voor alles wat met vrede, geluk, waardigheid en wijsheid te maken heeft. 

Hoe behoud ik het Licht? 

Door een zijnstoestand te scheppen die aan "bidden" gelijk is. Men vraagt niet: Hoe leer ik bidden, maar: hoe leer ik "zijn"? 

Het "zijn" is afhankelijk van Licht. 

Zolang we nog niet geleerd hebben wat "zijn" betekent moeten we niet praten over "niet-zijn".   

Niet-zijn is immers arbeiden met Licht?   

Zolang het "zijn" voor ons nog niet reëel is, dan wel verbonden met bitterheid, wanhoop en depressie, zijn we slaven van het wentelende wiel, dat de onwetenden neerwerpt dan wel optilt.   

Als zij opgetild worden, juichen zij, als zij neergeworpen worden, wenen ze.    

Slechts in de as van het wiel bevindt zich het evenwicht, daar is het weten.   

Is ons hart anders dan de as van ons eigen wiel? 

En onze zonnevlecht iets anders dan de as van het etherische wiel? 

Zolang ons hart protesteert of "Here Here" roept, blijven onze pijnen bestaan, en vinden we het Gulden Midden niet, noch lichamelijk noch geestelijk, en zal onze zonnevlecht mede lijden, niet bij machte een verbintenis te leggen tussen het onzichtbare en het zichtbare.  

Zolang ik mijn oog richt op Gods Aangezicht, Hem vleiende, beschuldigende, dan wel vervloekende, ken ik Zijn Hart niet, en aldus kan ik geen enkel wiel bewegen, dan wel stil zetten.   

Dan blijf ik geketend, en word ik gepijnigd door de onbegrepen bewegingen; als mijn hart Gods Hart niet kent of ziet, houd ik mij vast aan zijn Aangezicht, en roep van tijd tot tijd - volkomen onterecht: "Verberg Uw Aangezicht niet voor mij."    

Is dat geen beschuldiging? 

Is het geen verwijt aan Zijn adres als we zeggen: "Waar is God, dat Hij de wereld zo te gronde laat gaan?" 

Zeggen we ook niet - diep in onszelf: Waar is Hij, dat Hij dit in mijn leven toelaat? 

De ware mens is degene die zich diep in onszelf verbergt hij bestuurt ons leven, hij is verantwoordelijk voor wat we krijgen of wat we zijn. Hij trekt aan en stoot af volgens de wet van het "gelijke" en hij leeft uit de gevoelens die we koesteren.   

Gevoelens die we niet kunnen verheimelijken, noch kunnen vernietigen, maar die voortleven zolang we ze niet omzetten in andere, eventueel hogere gevoelens.   

Als ik goed wil zijn, betekent dat nog niet dat ik goed ben.  

Als ik liefde zou willen geven betekent dat niet dat ik liefde uitstraal. 

Iedereen zou heden moeten weten dat lichtloze gevoelens ons van binnenuiit aanvreten; verdriet, smart, wanhoop, ongeloof, haat, agressie, angst zijn gevoelens die ons hart en onze ziel aantasten; met alle gevolgen vandien. 

Het zijn allemaal absorberende gevoelens, zij vreten op zonder om te zetten; zij zuigen, als een zwart gat, ons licht weg. 

Niettemin zijn zij gedoemd te sterven, maar is het stervende dat zijn stervensuur rekken wil niet beklagenswaardig?   

Hij, die licht wil schenken aan het stervende zal er rekening mee moeten houden dat deze daad hen niet bijlaadt, maar dat hij - uit levensbehoud - doorlopend zelf licht moet aanvoeren, opdat hij niet mede sterven zal. 

Als wij twijfelen aan het Goede betekent dit, dat wij zelf het Goede niet neer onderkennen. Als wij menen dat God blind is geworden, wil dat zeggen, dat we zelf niet meer kunnen zien. 

Het lichtende licht toevoeren, opdat het sterk worde, is wijzer dan het lichtloze vrezen, omdat het zo vraatzuchtig is. 

In de grote zwarte aarde is het zaad als een stofje, toch brengt dit leven voort. En de aarde blijft bestaan, als het onwetende duistere, dat zijn eigen wetten volgt, maar uit die onbewuste schoot komt  telkens weer HET leven voort.   

De voortbrengselen die de wereld toont, bewijzen dat er veel onwaardig zaad werd geplant, en wie is daar voor verantwoordelijk? 

Degene die u en ik in ons omdragen, degene die de mensheid verborgen in zich draagt, degene die Kennis, Licht of Berouw schuwt.    

Laten we wel begrijpen dat de verborgene zaait, en de zichtbare voortbrengt. De verborgene zoekt het zaad uit, ofwel selecteert het, de zichtbare draagt het en brengt het tot aanschijn. Wij kweken in het heden, in onze verborgen gevoelens, het zaad voor de toekomst.   

Wij kunnen niemand verwijten dat wij het in ons leven zwaar dan wel ongelukkig treffen; de wet van de gerechtigheid is vaak onbegrijpelijk voor de tijdelijke mens, maar de Zoon des Lichts zal hem verstaan, omdat hij de as van het wentelende wiel vasthoudt.   

Kijk niet naar de wentelingen van het wiel, maar zoek de as zoals we het Hart Gods moeten zoeken om Zijn bewegingen te leren kennen. 

Zoek Zijn Naam niet in boeken of woorden, maar zoek Hem in uw hart, de as van uw huidige bestaan.   

Kijk niet om, hetgeen achter u ligt is voorbij; hetgeen voor u ligt, kan nog veranderd worden, indien dat wat duister is, zijn verborgen zaad laat ontkiemen door licht.  

Zijn wij niet als een aarde, een schoot waarin zaad ligt, hoeveel, en wat voor zaad kunnen we slechts vermoeden, zolang we het niet proberen te ontkiemen zullen we het niet weten.   

Slecht zaad moeten we uitroeien, beter dan het tot een plant te laten worden, die zich zal vastklemmen aan zijn naasten, omdat hij het Licht niet uit God, maar uit zijn naasten extraheert. 

Elke lichtloze gedachte is als een loot van een slechte plant, die innerlijk in ons groeit, te veel van zulke loten ontneemt de anderen de levensmogelijkheid. 

Zoek licht en leven daar waar Godsvertrouwen, Waardigheid en Kennis is, mijdt al het tegenovergestelde. 

Bedenk dat "bevrediging" synoniem is met vrede; NIET met zelf handhaving. 

Hij, die bevrediging zoekt in de wereld, zal NOOIT vrede kennen, want de wereld is geen schepping Gods maar een schepping van de mensen, die bevrediging en zelfhandhaving verwarren.    

In elke schepping Gods heerst vrede, ofwel verbergt deze zich. 

In elke schepping Gods bevindt zich een opdracht, een taak, een nut; al hetgeen zich buiten het Licht stelt verliest zulk een taak, nut of opdracht.   

Laat daarom degene die zich nutteloos gevoelt, zich realiseren dat hij zijn werk vanuit het goddelijke, verwaarloost, dan wel vergeet; er is geen werk belangrijker dan het andere, want alles heeft een betekenis.    

En zij, die ander werk willen, of een andere taak begeren dan de hunne, vergeten gehoor te geven aan kun ineigen opdracht en MAKEN zichzelf nutteloos.   

Deze ineigen opdracht rekent met de eeuwigheid en niet met de tijd.  

Wat is dus één leven, bezien in dit licht?  

Daarom is het NOOIT te laat zijn eigen opdracht opnieuw op te nemen, slechts hem verwaarlozen of negeren is onheilzaam, want hij blijft liggen, totdat wij hem weer zullen opnemen, en dat "liggen" maakt hem niet beter, wel minder of moeilijker.   

Alles wat we voor ons uit schuiven uit angst of gemakzucht, lossen we niet op, dat is in het dagelijkse leven zo, maar ook, in het grote geheel van ons ZIJN. 

En als we - diep in ons, angst gevoelen, dan helpt maar één raad: onze beste vriend in het leven is de Schepper, die Licht èn Leven is, en Die we te allen tijde vinden kunnen, als we ons innerlijke lampje maar lichtende houden.  

Maak daarom dat er brandstof is, edele gevoelens, vredige gedachten, opdat het Licht je Leven voede.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene